DE TWEELING

Er was eens een ongeboren tweeling. Toen ze langzaam in de baarmoeder groeiden werden ze zich – aanvankelijk nog vaag – van hun omgeving en hun eigen bestaan bewust.

Na enige tijd ontdekten ze ook elkaars bestaan.

Weken gingen voorbij.

Weken werden maanden.

Ze merkten allerlei veranderingen op in hun lichaam en hun beleven. Er waren – zo voelden ze duidelijk – veranderingen op komst. Ze begonnen met elkaar te spreken. “We zijn aan het veranderen,” zei de een, “Wat kan dat betekenen?”

“Dat betekent,” antwoordde de ander, “dat we geboren gaan worden.”

De twee rilden en werden bang.

Want ze wisten dat met de geboorte het leven hier ten einde was – en dat ze de veilige, warme wereld waarin ze nu leefden zouden moeten verlaten.

“Geloof jij eigenlijk in een leven ná de geboorte?”, vroeg de een.

“Jazeker”, sprak de ander, “daar geloof ik vast in. Ons leven hier is enkel gericht op onze groei en ontwikkeling, opdat we ons kunnen voorbereiden op het bestaan na de geboorte – en ook sterk genoeg zullen zijn voor dat bestaan.”

“Nonsens, dat bestaat toch niet”,  sprak de ander hem tegen. “Hoe moet dat er trouwens uitzien, zo’n ‘leven na de geboorte’?”

“Dat weet ik ook niet precies. Maar zeker zal het er veel lichter en helderder zijn dan hier. En misschien zullen we dan rond kunnen lopen en met de mond eten.”

“Wat een onzin!”, sprak zijn metgezel. “Rondlopen, dat gaat toch helemaal niet! En met je mond eten, wat een raar idee! We hebben toch de navelstreng die ons voedt. We hoeven dus niet naar ons eten op zoek te gaan – en bovendien is hij veel te kort om ons ruimte te geven om te lopen.”

“Toch weet ik zeker dat het kan. Het is allemaal alleen een beetje anders dan hier.”

“Maar er is nog nooit iemand teruggekomen van ‘na de geboorte’ ”, wierp de ander weer tegen. “Met de geboorte is dit leven ten einde. En het leven hier is alleen maar kwelling en duisternis. Als de zin van ons begin en onze ontwikkeling niets anders is dan dat het allemaal eindigt met de geboorte, dan is dit bestaan werkelijk absurd…”

“Dat geloof ik niet”, sprak de ander zacht. “Ook al weet ik niet precies hoe het leven na de geboorte eruit ziet, we zullen in elk geval onze moeder zien – en zij zal voor ons zorgen.”

“Moeder? Jij gelooft in een Moeder? Waar is ze dan?”

“Nou hier, overal om ons heen. Wij zijn en bestaan in haar en door haar. Zonder haar zouden we helemaal niet bestaan.”

“Wat een onzin! Van een ‘moeder’ heb ik nog nooit iets gemerkt of gezien, dus bestaat ze ook niet.”

“Toch, toch …”, zei de ander, terwijl hij zijn vinger op zijn mond legde. “Soms, als we stil zijn, kun je haar voor ons horen zingen. Of voelen hoe ze onze wereld streelt…”

 

Waarschijnlijk naar Henry Nouwen (Nederlands priester en schrijver, 1932 – 1996).