Lezingen en Evangelie maart, april, mei en juni 2023

Zaterdag 25 en zondag 26 maart 2023 A-jaar

5e zondag van de veertig dagen tijd

Eerste lezing uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome 8,8-11

Broeders en zusters,

Zij die zelfzuchtig leven,

kunnen God niet behagen.

Maar uw bestaan wordt niet beheerst

door de zelfgenoegzaamheid,

maar door de Geest,

omdat de Geest van God in u woont.

Zou iemand de Geest van Christus niet hebben,

dan behoort hij Hem niet toe.

Als Christus in u is,

blijft wel uw lichaam door de zonde

de dood gewijd,

maar uw geest lééft,

En als de Geest

van God die Jezus van de doden heeft opgewekt, in u woont,

zal Hij die Christus Jezus van de doden heeft doen opstaan,

ook uw sterfelijk lichaam eenmaal levend maken

door de kracht van zijn Geest, die in u verblijft.

Zo spreekt de Heer.

 

Evangelie

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes 11,1-45 of 11,3-7.17.20-27.33b-45

In die tijd

was er iemand ziek, een zekere Lazarus uit Betanië,

het dorp van Maria en haar zuster Marta.

Maria was de vrouw die de Heer met geurige olie had gezalfd

en zijn voeten met haar haren had afgedroogd.

De zieke Lazarus was haar broer.

De zusters van Lazarus stuurden Jezus de boodschap:

“Heer, hij die Gij liefhebt, is ziek.”

Toen Jezus dit hoorde, zei Hij:

“Deze ziekte voert niet tot de dood,

maar is om Gods glorie,

opdat de Zoon Gods er door verheerlijkt moge worden.”

 

Jezus hield veel van Marta, haar zuster en Lazarus.

Toen Hij dan ook hoorde dat Lazarus ziek was,

bleef Hij weliswaar nog twee dagen ter plaatse,

maar daarna zei Hij tot zijn leerlingen:

“Laat ons weer naar Judea gaan.”

(De leerlingen zeiden:

“Rabbi, nog pas probeerden de Joden U te stenigen

en gaat Gij er nu weer heen?”

Jezus antwoordde:

“Heeft de dag geen twaalf uren?

Overdag kan iemand gaan zonder zich te stoten,

omdat hij het licht van deze wereld ziet.

Maar gaat iemand ’s nachts dan stoot hij zich,

omdat het licht niet in hem is.”

 

Zo sprak Hij.

En Hij voegde er aan toe:

“Onze vriend Lazarus is ingeslapen,

maar Ik ga er heen om hem te wekken.”

Zijn leerlingen merkten op:

“Heer, als hij slaapt, zal hij beter worden.”

Jezus had echter van zijn dood gesproken,

terwijl zij meenden dat Hij over de rust van de slaap sprak.

Daarom zei Jezus hun toen ronduit:

“Lazarus is gestorven,

en omwille van u verheug Ik Mij dat Ik er niet was,

opdat gij moogt geloven.

Maar laat ons naar hem toegaan.”

Toen zei Tomas, bijgenaamd Didymus, tot zijn medeleerlingen:

“Laten ook wij gaan om met Hem te sterven.”)

 

Bij zijn aankomst bevond Jezus

dat Lazarus al vier dagen in het graf lag.

(Betanië nu was dichtbij Jeruzalem,

op een afstand van ongeveer drie kilometer.

Vele Joden waren dan ook naar Marta en Maria gekomen

om hen te troosten over het verlies van hun broer.)

Zodra Marta hoorde dat Jezus op komst was,

ging zij Hem tegemoet;

Maria echter bleef thuis.

Marta zei tot Jezus:

“Heer, als Gij hier waart geweest,

zou mijn broer niet gestorven zijn.

Maar zelfs nu weet ik

dat wat Gij ook aan God vraagt,

God het U zal geven.”

Jezus zei tot haar:

“Uw broer zal verrijzen.”

Marta antwoordde:

“Ik weet dat hij zal verrijzen bij de verrijzenis op de laatste dag.”

Jezus zei haar:

“Ik ben de verrijzenis en het leven.

Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven,

en ieder die leeft in geloof aan Mij,

zal in eeuwigheid niet sterven.

Gelooft gij dit?”

Zij zei tot Hem:”Ja, Heer, ik geloof vast dat Gij de Messias zijt,

de Zoon Gods, die in de wereld komt.”

(Na deze woorden ging zij haar zuster Maria roepen

en zei zachtjes:

“De Meester is er en vraagt naar je.”

Zodra Maria dit hoorde,

stond zij vlug op en ging naar Hem toe.

Jezus was nog niet in het dorp aangekomen,

maar bevond zich nog op de plaats waar Marta Hem ontmoet had.

Toen de Joden die met Maria in huis waren om haar te troosten,

haar plotseling zagen opstaan en weggaan,

volgden zij haar

in de mening dat zij naar het graf ging om daar te wenen.

Toen Maria op de plaats kwam waar Jezus zich bevond,

viel zij Hem te voet zodra zij Hem zag en zei:

“Heer, als Gij hier waart geweest

zou mijn broer niet gestorven zijn.”

Toen Jezus haar zag wenen,

en eveneens de Joden die met haar waren meegekomen,

doorliep Hem een huivering) en diep ontroerd sprak Jezus:

“Waar hebt gij hem neergelegd?”

Zij zeiden Hem:

“Kom en zie, Heer.”

Jezus begon te wenen,

zodat de Joden zeiden:

“Zie eens hoe Hij van hem hield.”

Maar sommigen onder hen zeiden:

“Kon Hij, die de ogen van een blinde opende,

ook niet maken dat deze niet stierf?”

Bij het graf gekomen overviel Jezus opnieuw een huivering.

 

Het was een rotsgraf en er lag een steen voor.

Jezus zei:

“Neemt de steen weg.”

Marta, de zuster van de gestorvene, zei Hem:

“Hij riekt al, want het is reeds de vierde dag.

Jezus gaf haar ten antwoord:

“Zei Ik u niet dat als gij gelooft

ge Gods heerlijkheid zult zien?”

Toen namen ze de steen weg.

Jezus sloeg de ogen ten hemel en sprak:

“Vader, Ik dank U dat Gij Mij verhoord hebt.

Ik wist wel, dat Gij Mij altijd verhoort,

maar omwille van het volk rondom Mij

heb Ik dit gezegd,

opdat zij mogen geloven, dat Gij Mij gezonden hebt.”

Na deze woorden riep Hij met luide stem:

“Lazarus, kom naar buiten!”

De gestorvene kwam naar buiten,

voeten en handen met zwachtels gebonden

en met een zweetdoek om zijn gezicht.

Jezus beval hun:

“Maakt hem los en laat hem gaan.”

Vele Joden, die naar Maria waren gekomen

en zagen wat Hij gedaan had,

geloofden in Hem.

 

 

 

Zaterdag 1 en zondag 2 april 2023 A-jaar

Palmzondag

 

Eerste lezing uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Filippi 2,6-11

Broeders en zusters,

Hij die bestond in goddelijke majesteit,

heeft zich niet willen vastklampen

aan de gelijkheid met God.

Hij heeft zichzelf ontledigd

en het bestaan van een slaaf op zich genomen.

Hij is aan de mensen gelijk geworden.

En als mens verschenen

heeft Hij zich vernederd

door gehoorzaam te worden tot de dood,

tot de dood aan het kruis.

Daarom heeft God Hem hoog verheven

en Hem de naam verleend

die boven alle namen is.

Opdat bij het noemen van zijn Naam

zich iedere knie zou buigen

in de hemel, op aarde en onder de aarde,

en iedere tong zou belijden,

tot eer van God de Vader:

Jezus Christus is de Heer.

Zo spreekt de Heer

 

Evangelie

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs 26,14- 27,66

In die tijd ging één van de twaalf,

Judas Iskariot geheten,

naar de hogepriester en zei:

“Wat wilt ge mij geven als ik Hem u in handen speel?”

Zij betaalden hem dertig zilverlingen uit.

En van toen af

zocht hij een gunstige gelegenheid om Hem over te leveren.

 

Op de eerste dag van het ongedesemde brood

kwamen de leerlingen Jezus vragen:

“Waar wilt Gij dat wij het paasmaal voor U gereed maken?”

Hij antwoordde:

“Gaat naar de stad en zegt aan die en die:

De Meester laat weten:

Mijn uur is nabij;

bij u wil Ik met mijn leerlingen het paasmaal houden.”

De leerlingen deden zoals Jezus hun had opgedragen

en maakten het paasmaal gereed.

Toen de avond gevallen was,

lag Hij met de twaalf leerlingen aan.

Onder de maaltijd sprak Hij:

“Voorwaar, Ik zeg u:

een van u zal Mij overleveren.”

Smartelijk getroffen begon de een na de ander Hem te vragen:

“Ik ben het toch niet, Heer?”

Hij antwoordde:

“Die met Mij zijn hand in de schotel steekt,

zal Mij overleveren.

Wel gaat de Mensenzoon heen,

zoals van Hem geschreven staat,

maar wee de mens

door wie de Mensenzoon wordt overgeleverd!

Het zou beter voor hem zijn

als hij niet geboren was, die mens!”

Judas, zijn verrader, nam ook het woord en zei:

“Ik ben het toch niet, Rabbi?”

Hij antwoordde hem:

“Gij zegt het.”

 

Onder de maaltijd nam Jezus brood,

sprak de zegen uit,

brak het

en gaf het aan zijn leerlingen met de woorden:

“Neemt, eet;

dit is mijn Lichaam.”

Daarna nam Hij de beker

en na het spreken van het dankgebed

reikte Hij hun die toe met de woorden:

“Drinkt allen hieruit.

Want dit is mijn Bloed van het Verbond,

dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.

Maar Ik zeg u:

van nu af

zal Ik niet meer drinken van wat de wijnstok voortbrengt

tot op de dag

waarop Ik met u, nieuw, zal drinken

in het Koninkrijk van mijn Vader.”

Nadat zij de lofzang gezongen hadden,

gingen zij naar de Olijfberg.

 

Toen sprak Jezus tot hen:

“In deze nacht zult ge allen aanstoot aan Mij nemen.

Want er staat geschreven:

Ik zal de herder slaan

en de schapen van de kudde zullen verstrooid worden.

Maar na mijn verrijzenis zal ik u voorgaan naar Galilea.”

Toen zei Petrus:

“Al zouden allen aanstoot aan U nemen, ik nooit.”

Jezus zeide:

“Voorwaar, Ik zeg u:

nog deze nacht voor het kraaien van de haan,

zult gij Mij driemaal verloochenen.”

Petrus antwoordde hem:

“Al moest ik met U sterven,

in geen geval zal ik U verloochenen.”

In diezelfde geest spraken ook al de leerlingen.

 

Toen Jezus

met hen aan een landgoed kwam dat Getsemane heette,

sprak Hij tot zijn leerlingen:

“Blijft hier zitten, terwijl Ik ginds ga bidden.”

Petrus en de twee zonen van Zebedeüs

nam Hij echter met zich mee.

Hij begon bedroefd en beangst te worden.

Toen sprak Hij tot hen:

“Ik ben bedroefd tot stervens toe.

Blijft hier en waakt met Mij.”

Nadat Hij een weinig verder was gegaan,

wierp Hij zich plat ter aarde en bad:

“Mijn Vader, als het mogelijk is,

laat deze beker Mij voorbijgaan.

Maar toch: niet zoals Ik wil,

maar zoals Gij wilt.”

Toen ging hij naar zijn leerlingen en vond hen in slaap;

en Hij sprak tot Petrus:

“Ging het dan uw krachten te boven

een uur met Mij te waken?

Waakt en bidt, dat gij niet op de bekoring ingaat.

De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.”

Hij verwijderde zich voor de tweede keer en weer bad Hij:

“Vader, als het niet mogelijk is

dat die beker voorbijgaat zonder dat Ik hem drink:

dat dan uw wil geschiede.”

En teruggekomen vond Hij hen weer in slaap,

want hun oogleden waren zwaar.

Hij liet hen met rust,

ging weer heen en bad voor de derde maal,

nogmaals met dezelfde woorden.

Daarna ging Hij naar zijn leerlingen en sprak tot hen:

“Slaapt dan maar door en rust uit!

Nu is het uur gekomen, waarop de Mensenzoon

wordt overgeleverd in de handen van zondaars.

Staat op, laten we gaan; mijn verrader is nabij.”

 

Hij was nog niet uitgesproken of daar kwam Judas,

een van de twaalf,

vergezeld van een grote bende met zwaarden en knuppels,

gestuurd door de hogepriesters en de oudsten van het volk.

Zijn verrader had een teken met hen afgesproken door te zeggen:

“Die ik zal kussen, Hij is het; grijpt Hem.”

Hij ging recht op Jezus af en zei:

“Gegroet Rabbi,”

en hij kuste Hem.

Jezus sprak tot hem:

“Vriend, zijt ge daarvoor hier?”

Toen kwamen zij naar voren,

grepen Jezus vast en maakten zich van Hem meester.

Maar een van Jezus” gezellen greep naar zijn zwaard, trok het

en sloeg met een houw de knecht van de hogepriester het oor af.

Toen sprak Jezus tot hem:

“Steek uw zwaard weer op zijn plaats.

Want allen die naar het zwaard grijpen,

zullen door het zwaard omkomen.

Of meent ge soms

dat Ik niet de hulp van mijn Vader kan inroepen,

die Mij dan aanstonds

meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen?

Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan,

die zeggen dat het zo gebeuren moet?”

Nu richtte Jezus zich tot de bende:

“Als tegen een rover

zijt ge uitgetrokken met zwaarden en knuppels

om Mij gevangen te nemen.

Dagelijks zat Ik in de tempel te onderrichten,

en toch hebt ge Mij niet gegrepen.

Maar dit alles is geschied,

opdat de Schriften van de profeten in vervulling zouden gaan.”

Toen lieten alle leerlingen Hem in de steek en namen de vlucht.

 

Nu zij Jezus in hun macht hadden,

voerden zij Hem naar de hogepriester Kajafas,

waar de schriftgeleerden en de oudsten bijeengekomen waren.

Petrus bleef Hem op een afstand volgen

tot aan het paleis van de hogepriester;

hij ging naar binnen en zette zich neer bij het dienstvolk

om te zien hoe het af zou lopen.

De hogepriester en het hele Sanhedrin

zochten naar een schijngetuigenis tegen Jezus

om hem ter dood te brengen.

Maar ze vonden er geen,

ofschoon er vele valse getuigen optraden.

Ten slotte echter kwamen er twee verklaren:

“Die man daar heeft beweerd:

Ik kan de tempel van God afbreken

en in drie dagen weer opbouwen.”

Toen stond de hogepriester op en sprak tot Hem:

“Geeft Ge geen antwoord?

Wat getuigen deze mensen tegen U?”

Maar Jezus bleef zwijgen.

Toen sprak de hogepriester tot Hem:

“Ik bezweer U bij de levende God

ons te zeggen of Gij de Christus zijt,

de Zoon van God.”

Jezus gaf hem ten antwoord:

“Gij zegt het.

Maar Ik zeg U:

vanaf nu

zult ge de Mensenzoon

zien zitten aan de rechterhand van de Macht

en komen op de wolken des hemels.”

Toen scheurde de hogepriester zijn kleed en riep uit:

“Hij heeft God gelas¬terd;

waartoe hebben wij nog getuigen nodig?

Gij hebt nu toch de godslastering gehoord!

Wat denkt gij daarvan?”

Zij antwoordden:

“Hij verdient de doodstraf.”

Daarop spuwden zij Hem in het gezicht

en sloegen Hem met de vuist;

anderen sloegen Hem met een stok, terwijl ze zeiden:

“Wees nu eens voor ons profeet, Messias:

wie is het die U geslagen heeft?”

 

Intussen zat Petrus op de open binnenplaats.

Hier trad een dienstmeisje op hem toe en zei:

“Jij was ook bij Jezus de Galileeër.”

Maar hij ontkende het waar allen bij waren en zei:

“Ik weet niet wat je bedoelt.”

Hierna ging hij naar het poortgebouw,

maar een ander dienstmeisje merkte hem op

en zei tot de aanwezigen:

“Die daar was bij Jezus de Nazareeër!”

Hij ontkende opnieuw met een eed:

“Ik ken die mens niet.”

Even daarna kwamen de omstanders dichterbij

en zeiden tot Petrus:

“Waarachtig, jij bent er ook een van!

Het is duidelijk aan je spraak te horen.”

Toen begon hij te vloeken en te zweren:

“Ik ken die mens niet.”

Onmiddellijk daarop kraaide een haan.

En Petrus herinnerde zich het woord van Jezus die gezegd had:

Voor het kraaien van de haan,

zult ge Mij driemaal verloochenen.

Hij ging naar buiten en begon bitter te wenen.

 

Bij het aanbreken van de morgen

kwamen alle hogepriesters en oudsten van het volk

in vergadering bijeen

en spraken over Jezus het doodvonnis uit.

Geboeid leidde men Hem weg

en leverde Hem uit aan de landvoogd Pilatus.

Toen Judas, zijn verrader, zag dat Jezus veroordeeld was,

kreeg hij wroeging

en bracht de dertig zilverlingen

terug bij de hogepriesters en ouderlingen met de woorden:

“Ik heb misdaan door onschuldig bloed te verraden.”

Maar zij antwoordden:

“Wat gaat dat ons aan?

Dat is uw zaak.”

Toen gooide hij de zilverlingen in de tempel en liep weg.

Hij ging heen en verhing zich.

De hogepriesters raapten de geldstukken op en zeiden:

“Wij mogen die niet bij de tempelschat doen,

wat het is bloedgeld.”

En zij besloten er het land van de pottenbakker mee te kopen

om daar de vreemdelingen te begraven.

Daarom kreeg dit stuk land de naam van Bloedakker

en zo heet het nog.

Aldus ging in vervulling wat de profeet Jeremia gezegd had:

Zij namen de dertig zilverlingen,

de prijs waarop Hij geschat is,

geschat is door zonen van Israël,

en gaven die voor de akker van de pottenbakker,

zoals de Heer mij opgedragen had.

 

Jezus werd voor de landvoogd geleid en deze stelde Hem de vraag:

“Zijt Gij de koning der Joden?”

Jezus antwoorde:

“Gij zegt het.”

 

Op de beschuldigingen

door de hogepriesters en de oudsten tegen Hem ingebracht

gaf Hij geen enkel antwoord.

Toen zeide Pilatus tot Hem:

“Hoort Gij niet wat ze allemaal tegen U inbrengen?”

Maar Hij gaf hem geen antwoord op welk punt dan ook,

zodat de landvoogd hoogst verbaasd was.

 

De landvoogd was gewoon bij elk feest een gevangene,

naar keuze van het volk, vrij te laten.

Men had juist een beruchte gevangene,

een zekere Barabbas.

Nu zij daar toch bijeen waren, sprak Pilatus tot hen:

“Wie wilt ge dat ik u zal vrijlaten,

Barabbas

of Jezus,

die Christus genoemd wordt?”

Hij wist heel goed dat men Hem uit nijd had uitgeleverd.

Terwijl hij op zijn rechterstoel gezeten was,

stuurde zijn vrouw hem de boodschap:

“Laat u niet in met deze rechtschapen mens,

want ik heb vannacht in een droom

veel om Hem moeten doorstaan.”

Maar de hogepriesters en de oudsten haalden het volk over

Barabbas te kiezen en Jezus te doen sterven.

De landvoogd nam weer het woord en sprak tot hen:

“Wie van de twee wilt ge dat ik u vrijlaat?”

Ze zeiden:

“Barabbas!”

Pilatus vroeg hun:

“Wat zal ik dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt?”

Zij riepen allen:

“Aan het kruis met Hem!.”

Hij hernam:

“Wat voor kwaad heeft Hij dan gedaan?”

Maar zij schreeuwden nog harder:

“Aan het kruis met Hem!”

Toen Pilatus zag dat hij niets verder kwam,

maar dat er veeleer tumult ontstond,

liet hij water brengen

en waste ten overstaan van het volk zijn handen,

terwijl hij verklaarde:

“Ik ben onschuldig aan het bloed van deze rechtschapen man;

gij moet het zelf maar verantwoorden.”

Heel het volk riep terug:

“Zijn bloed kome over ons en onze kinderen!”

Daarop liet hij omwille van hen Barabbas vrij,

maar Jezus liet hij geselen

en gaf Hem over om gekruisigd te worden.

 

Toen namen de soldaten van de landvoogd

Jezus mee in het pretorium

en verzamelden de hele afdeling rondom Hem.

Zij trokken Hem zijn kleren uit

en hingen Hem een rode mantel om.

Ook vlochten ze een kroon van doorntakken,

zetten die op zijn hoofd

en gaven Hem een rietstok in de rechterhand.

Dan vielen ze voor Hem op de knieën

en bespotten Hem met de woorden:

“Gegroet, koning der Joden!”

Ze bespuwden Hem,

pakten de rietstok en sloegen Hem op het hoofd.

Nadat zij hun spel met Hem gedreven hadden,

ontdeden ze Hem van de mantel,

trokken Hem zijn eigen kleren weer aan

en voerden Hem weg ter kruisiging.

Toen ze de stad uitgingen

ontmoetten ze een Cyreneeër, Simon genaamd

en vorderden hem tot het dragen van Jezus” kruis.

Gekomen op een plaats die Golgota genoemd wordt

– dat wil zeggen Schedelplaats –

gaven ze Hem met alsem gemengde wijn te drinken;

Hij proefde ervan maar wilde niet drinken.

Nadat ze Hem gekruisigd hadden,

verdeelden ze zijn kleren onder elkaar door er om te dobbelen;

en daar neergezeten bleven ze de wacht bij Hem houden.

Boven zijn hoofd

bracht men een opschrift aan met de reden van zijn veroordeling:

Dit is Jezus,

de koning der Joden.

Samen met Hem werden ook twee rovers gekruisigd,

de een rechts, de ander links.

Voorbijgangers hoonden Hem,

terwijl ze het hoofd schudden en zeiden:

“Gij daar, die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt,

red Uzelf;

als Gij de Zoon van God zijt,

kom dan van dat kruis af!”

In dezelfde geest zeiden de hogepriesters

met de schriftgeleerden en oudsten spottend:

“Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf kan Hij niet redden.

Hij is toch de koning van Israël.

Laat Hem nu van het kruis afkomen,

dan zullen we in Hem geloven.

Hij stelt vertrouwen in God;

laat Die Hem nu bevrijden, als Hij behagen in Hem heeft.

Hij heeft immers gezegd: Ik ben de Zoon van God!”

Zelfs de rovers, die samen met Hem gekruisigd waren,

voegden Hem soortgelijke beschimpingen toe.

 

Vanaf het zesde uur viel er een duisternis over het hele land,

tot aan het negende uur toe.

Omstreeks het negende uur riep Jezus met luider stem uit:

“Eli, Eli, lama sabaktani?”

dat wil zeggen:

Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?

Enkelen van de omstanders die het hoorden, zeiden:

“Hij roept om Elia!”

Onmiddellijk daarop ging een van hen een spons halen,

Drenkte die in zure wijn,

stak ze op een rietstok en bood Hem te drinken.

Maar de anderen zeiden:

“Laat dat!

Wij willen eens zien of Elia Hem komt redden.”

Jezus slaakte andermaal een luide kreet

en gaf de geest.

 

En zie,

het voorhangsel van de tempel

scheurde van boven tot onder in tweeën,

de aarde beefde en de rotsen spleten.

De graven gingen open en de lichamen van vele heilige mensen die ontslapen waren,

stonden op.

Na zijn verrijzenis kwamen zij uit de graven

en gingen naar de heilige stad

waar zij aan velen verschenen.

De honderdman en die met hem bij Jezus de wacht hielden,

werden bij het zien van de aardbeving en wat verder gebeurde

door een grote vrees bevangen en zeiden:

“Waarlijk, Hij was een Zoon van God.”

Er waren ook vele vrouwen bij, die op een afstand toekeken;

zij waren Jezus vanuit Galilea gevolgd

om voor Hem te zorgen.

Onder hen bevon¬den zich Maria Magdalena,

Maria de moeder van Jakobus en Jozef

en de moeder der zonen van Zebedeüs.

 

Toen het avond was geworden kwam een rijk man,

een zekere Jozef van Arimatéa.

die zich ook als leerling bij Jezus had aangesloten.

Hij was naar Pilatus gegaan

en had om het lichaam van Jezus gevraagd.

Daarop had Pilatus bevolen het te geven.

Jozef nam het lichaam,

wikkelde het in een smetteloze lijkwade

en legde het in zijn graf

dat hij pas in de rots had laten uithouwen.

Nadat hij een grote steen voor de ingang van het graf gerold had,

ging hij heen.

Maria Magdalena en de andere Maria waren erbij

en zaten tegenover het graf.

 

De volgende dag,

dat is dus na de voorbereidingsdag,

gingen de hogepriesters en Farizeeën

gezamenlijk naar Pilatus en zeiden:

“Heer, wij herinneren ons,

dat de bedrieger, toen Hij nog leefde, gezegd heeft:

Na drie dagen zal Ik verrijzen.

Geef daarom order

de veiligheid van het graf te verzekeren, tot de derde dag toe;

zijn leerlingen mochten Hem anders eens komen stelen,

en aan het volk zeggen:

Hij is van de doden verrezen.

Dit laatste bedrog zou nog erger zijn dan het eerste.”

Pilatus zei hun:

“Ge kunt een wacht krijgen.

Neemt dan maar uw veiligheidsmaatregelen

zoals gij gedacht hebt.”

Zij gingen heen

en verzekerden de veiligheid van het graf

door de steen te verzegelen

en de wacht er bij te plaatsen.

 

 

 

Donderdag 6 april 2023 A-jaar

Witte Donderdag

 

Eerste lezing uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte 11,23-26

Broeders en zusters,

Zelf heb ik van de Heer de overlevering ontvangen

die ik u op mijn beurt heb doorgegeven:

dat de Heer Jezus

in de nacht waarin Hij werd overgeleverd

brood nam

en na gedankt te hebben het brak

en zei:

“Dit is mijn lichaam voor u.

Doet dit tot mijn gedachtenis.”

Zo ook nam Hij na de maaltijd de beker

met de woorden:

“Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed.

Doet dit

elke keer dat gij hem drinkt

tot mijn gedachtenis.”

Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt

verkondigt gij de dood des Heren

totdat Hij wederkomt.

Zo spreekt de Heer.

 

Evangelie

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes 13,1-15

Het paasfeest was op handen.

Jezus,

die wist dat zijn uur gekomen was

om uit deze wereld over te gaan naar de Vader,

en die de zijnen in de wereld bemind had

gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe.

Onder de maaltijd,

toen de duivel reeds

aan Judas Iskariot, de zoon van Simon,

het plan had ingegeven om Hem over te leveren,

stond Jezus van tafel op.

In het bewustzijn

dat de Vader Hem alles in handen had gegeven

en dat Hij van God was uitgegaan

en naar God terugkeerde,

legde Hij zijn bovenkleren af,

nam een linnen doek en omgordde zich daarmee.

Daarop goot Hij water in het wasbekken

en begon de voeten van de leerlingen te wassen

en ze met de doek waarmee Hij omgord was af te drogen.

Zo kwam Hij bij Simon Petrus

die echter tot Hem zei:

“Heer, wilt Gij mij de voeten wassen?”

Jezus gaf hem ten antwoord:

“Wat Ik doe begrijpt ge nu nog niet

maar later zult gij het inzien.”

Toen zei Petrus tot Hem:

“Nooit in der eeuwigheid zult Gij mij de voeten wassen!”

Jezus antwoordde hem:

“Als gij u niet door Mij laat wassen

kunt ge mijn deelgenoot niet zijn.”

Daarop zei Simon Petrus tot Hem:

“Heer, dan niet alleen mijn voeten

maar ook mijn handen en hoofd.”

Maar Jezus antwoordde:

“Wie een bad heeft genomen, behoeft zich niet meer te wassen tenzij de voeten,

hij is immers helemaal rein.

Ook gij zijt rein,

ofschoon niet allen.”

Hij wist immers wie Hem zou overleveren.

Daarom zei Hij:

Niet allen zijt gij rein.

Toen Hij dan hun voeten had gewassen,

zijn bovenkleren had aangetrokken

en weer aan tafel was gegaan

sprak Hij tot hen:

“Begrijpt gij wat Ik u gedaan heb?

Gij spreekt Mij aan als Leraar en Heer,

en dat doet gij terecht, want dat ben Ik.

Maar als Ik,

de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen

dan behoort ook gij elkaar de voeten te wassen.

Ik heb u een voorbeeld gegeven

opdat gij zoudt doen zoals Ik u gedaan heb.”

 

 

 

Vrijdag 7 april 2023 A-jaar

Goede Vrijdag

 

1e lezing uit de profeet Jesaja 52,13-53,12

Zie mijn dienaar zal succesvol handelen,

hij zal worden verhoogd en verheven en zeer verheerlijkt.

Zoals velen over hem ontsteld hebben gestaan,

zo misvormd was hij, zo onmenselijk van voorkomen

en zijn schoonheid beneden die van mensenkinderen.

Zo zal hij vele volken slaan met verbazing,

koningen zullen hun mond voor hem sluiten

want wat hun niet verteld is aanschouwen zij

en wat zij niet hebben gehoord, zien zij in.

Wie kon geloven wat wij hebben gehoord

en over wie is de arm van de HEER zichtbaar geworden?

Hij is geprezen als een alleenstaande loot

en als een wortel uit dorre grond;

hij had gestalte noch luister, zodat wij naar hem konden zien,

geen voorkomen zodat wij hem zouden kunnen begeren.

Veracht en door de mensen verstoten,

Man van smarten en door lijden gerijpt;

als een die zijn gelaat voor ons heeft verborgen,

veracht en door ons niet geteld.

Toch waren het onze pijnen die hij droeg

en onze smarten die hij op zich nam.

Wij daarentegen beschouwden hem als een getroffene,

als iemand die door God is geslagen en vernederd.

Hij is echter doorboord om onze zonden,

mishandeld om onze misdaden,

want op hem rust de straf voor ons heil

en door zijn striemen is er genezing voor ons.

Wij allen dwaalden als een kudde,

ieder ging zijn eigen weg;

de HEER liet op hem neerkomen

de misdaad van ons allen.

Men mishandelde hem en hij heeft het aanvaard,

hij heeft zijn mond niet geopend.

Als het lam dat naar de slachtbank geleid wordt

en als het schaap dat voor zijn scheerder verstomt,

zo heeft hij zijn mond niet geopend.

Door een gewelddadige rechtspraak is hij weggerukt.

Wie is er nog die denkt aan zijn leven?

Hij is immers weggenomen uit het land der levenden,

om de zonden van mijn volk tot de dood toe geslagen.

Men geeft hem een graf bij de misdadigers

en bij de rijken een rustplaats

ofschoon hij geen onrecht gepleegd heeft

en er geen bedrog is geweest in zijn mond.

Het heeft de HEER behaagd hem met slagen te pijnigen.

Al brengt hij zichzelf ten offer,

toch zal hij een nageslacht zien, zijn dagen verlengen

en de wens van de HEER zal door zijn hand vervuld worden.

Om zijn zwoegen zal hij licht zien en worden verzadigd.

Door zijn inzicht zal mijn dienaar als rechtvaardige

velen rechtvaardigen

en hun misdaden zal hij op zich laden.

Daarom zal Ik hem deel geven onder de groten,

en met machtigen zal hij de buit verdelen

omdat hij zijn ziel prijsgaf aan de dood

en onder de zondaars gerekend is.

Hij draagt immers de zonden van velen

en is voor de zondaars een voorspraak.

Zo spreekt de Heer.

 

2e lezing uit de brief aan de Hebreeën 4,14-16; 5,7-9

Broeders en zusters,

 

Nu wij een verheven hogepriester hebben,

een die de hemelen is doorgegaan,

Jezus de Zoon van God,

nu moeten wij vasthouden aan onze belijdenis.

Want wij hebben een hogepriester

die in staat is mee te voelen met onze zwakheden.

Hij werd zelf op allerlei manieren op de proef gesteld,

precies zoals wij, afgezien dan van de zonde.

Laten wij daarom vrijmoedig naderen tot de troon van Gods genade,

om barmhartigheid en genade te verkrijgen

en tijdige hulp.

 

In de dagen van zijn sterfelijk leven

heeft Hij onder luid geroep en geween

gebeden en smekingen opgedragen aan God

die Hem uit de dood kon redden.

Om zijn vroomheid is Hij verhoord:

hoewel Hij Gods Zoon was

heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd;

en toen Hij het einde had bereikt

is Hij voor allen die Hem gehoorzamen

oorzaak geworden van eeuwig heil.

Zo spreekt de Heer.

 

Evangelie

Het lijdensverhaal van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes 18,1-19,42

In die tijd

ging Jezus met zijn leerlingen naar buiten,

naar de overkant van de beek Kedron.

Daar was een boomgaard die Hij met zijn leerlingen binnenging.

Maar ook Judas die Hem zou overleveren kende deze plaats

omdat Jezus er dikwijls met zijn leerlingen was samengekomen.

Zo kwam Judas daarheen

met de afdeling soldaten

en met dienaars van de hogepriesters en Farizeeën,

voorzien van lantaarns, fakkels en wapens.

Jezus, die alles wist wat over Hem ging komen,

trad naar voren en zei tot hen:

“Wie zoekt gij?”

Zij antwoordden Hem:

“Jezus de Nazoreeër.”

Jezus zei hun:

“Dat ben Ik.”

Ook Judas, zijn verrader, bevond zich bij hen.

Nauwelijks had Jezus hun gezegd: Dat ben Ik,

of zij weken achteruit en vielen op de grond.

Nog eens vroeg Hij hun:

“Wie zoekt gij?”

Zij zeiden:

“Jezus de Nazoreeër.”

Jezus antwoordde:

“Ik heb u gezegd, dat Ik het ben.

Als gij Mij zoekt, laat deze mensen dan gaan.”

Vervuld moest worden wat Hij gezegd had:

Niemand van hen die Gij Mij gegeven hebt

liet Ik verloren gaan.

Maar Simon Petrus had een zwaard bij zich.

Hij trok het en verwondde daarmee de knecht van de hogepriester

door hem het rechteroor af te slaan.

De naam van die knecht was Malchus.

Jezus echter sprak tot Petrus:

“Steek dat zwaard in de schede;

zou Ik de beker niet drinken

die mijn Vader Mij gegeven heeft?”

 

De afdeling met de bevelhebber en de dienaars van de Joden

grepen toen Jezus vast, boeiden Hem

en brachten Hem eerst naar Annas.

Deze was namelijk de schoonvader van Kájafas

die dat jaar hogepriester was,

dezelfde Kájafas die aan de Joden de raad had gegeven:

Het is beter dat er één mens sterft voor het volk.

Simon Petrus en nog een andere leerling volgden Jezus.

Die leerling nu was een bekende van de hogepriester

en zo ging hij tegelijk met Jezus

het paleis van de hogepriester binnen,

terwijl Petrus buiten de poort bleef staan.

Die andere leerling, de bekende van de hogepriester,

kwam naar buiten,

sprak met de portierster en bracht Petrus naar binnen.

Het meisje dat aan de poort stond vroeg Petrus:

“Ben je ook niet een van de leerlingen van die man?”

Hij zei:

“Welneen.”

Omdat het koud was hadden de knechten en dienaars

een houtskoolvuur aangelegd en stonden zich te warmen.

Ook Petrus stond bij hen en warmde zich.

De hogepriester

ondervroeg Jezus over zijn leerlingen en zijn leer.

Jezus antwoordde hem:

“Ik heb openlijk tot de wereld gesproken.

Ik heb altijd onderricht gegeven

in een synagoge of in de tempel

waar alle Joden bijeenkomen

en er is niets wat Ik in het geheim heb gesproken.

Waarom ondervraagt gij Mij?

Ondervraag de mensen

die gehoord hebben wat Ik heb verkondigd.

Die weten goed wat Ik heb gezegd.”

Op dit woord gaf een van de dienaars die naast Hem stond

Jezus een klap in het gezicht en voegde Hem toe:

“Antwoordt Gij zo de hogepriester?”

Jezus antwoordde hem:

“Indien Ik iets verkeerds gezegd heb

verklaar dan wat er verkeerd in was;

maar indien het goed was

waarom slaat gij Mij?”

Daarop zond Annas Hem geboeid naar de hogepriester Kájafas.

Simon Petrus stond zich te warmen toen iemand hem vroeg:

“Ben ook jij niet een van zijn leerlingen?”

Hij ontkende het en zei:

“Welneen.”

Maar een van de knechten van de hogepriester,

een bloedverwant van de man

wie Petrus het oor had afgeslagen zei:

“Heb ik je niet in de boomgaard bij Hem gezien?”

Petrus ontkende het opnieuw

en meteen begon er een haan te kraaien.

 

Toen brachten ze Jezus

van het huis van Kájafas naar het pretorium.

Het was vroeg in de morgen.

Zelf gingen zij het pretorium niet binnen

want ze moesten het paasmaal kunnen eten

en mochten zich daarom niet verontreinigen.

Daarom kwam Pilatus naar buiten en vroeg hun:

“Welke beschuldiging brengt gij tegen deze man in?”

Zij gaven hem ten antwoord:

“Als dit geen misdadiger was

zouden wij Hem niet aan u hebben overgeleverd.”

Daarop zei Pilatus:

“Neemt Hem dan zelf en vonnist Hem volgens uw Wet!”

De Joden antwoordden hem:

“Wij missen het recht om iemand ter dood te brengen.”

Zo zou Jezus” woord in vervulling gaan

waarmee Hij had aangeduid welke dood Hij zou sterven.

Nu ging Pilatus het pretorium binnen,

riep Jezus bij zich en zei tot Hem:

“Zijt Gij de koning der Joden?”

Jezus antwoordde hem:

“Zegt gij dit uit uzelf

of hebben de anderen u over Mij gesproken?”

Pilatus gaf ten antwoord:

“Ben ik soms een Jood?

Uw eigen volk en de hogepriesters

hebben U aan mij overgeleverd.

Wat hebt Gij gedaan?”

Jezus antwoordde:

“Mijn koningschap is niet van deze wereld.

Zou mijn koningschap van deze wereld zijn

dan zouden mijn dienaars er wel voor gestreden hebben

dat Ik niet aan de Joden werd uitgeleverd.

Mijn koningschap is evenwel niet van hier.”

Pilatus hernam:

“Gij zijt dus toch koning?”

Jezus antwoordde:

“Ja, koning ben Ik.

“Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen

om getuigenis af te leggen van de waarheid.

Alwie uit de waarheid is luistert naar mijn stem.”

Pilatus zei tot Hem:

“Wat is waarheid?”

Na die woorden ging hij weer naar buiten tot de Joden en zei:

“Ik vind hoegenaamd geen schuld in Hem.

Maar er bestaat onder u de gewoonte

dat ik met Pasen iemand vrijlaat.

Wilt gij dus dat ik u de koning der Joden vrijlaat?”

Toen begonnen ze opnieuw te schreeuwen:

“Neen, Die niet,

maar Barabbas!”

Barabbas was een rover.

 

,Toen liet Pilatus Jezus geselen.

De soldaten vlochten een kroon van doorntakken,

zetten Hem die op het hoofd

en wierpen Hem een purperen mantel om.

Ze traden op Hem toe en zeiden:

“Gegroet, koning der Joden!”

En zij sloegen Hem in het gezicht.

 

Pilatus ging weer naar buiten en zei tot hen:

“Ziehier, ik breng Hem naar buiten om u te doen weten

dat ik volstrekt geen schuld in Hem vind.”

Jezus kwam dus naar buiten

terwijl Hij nog de doornenkroon en de purperen mantel droeg.

Pilatus zei tot hen:

“Ziehier de mens.”

Maar toen de hogepriesters en hun dienaars Hem zagen

schreeuwden ze:

“Kruisigen, kruisigen!”

Pilatus zei hun:

“Neemt gij Hem dan en kruisigt Hem

want ik vind geen schuld in Hem.”

De Joden antwoordden hem:

“Wij hebben een Wet

en volgens die Wet moet Hij sterven

omdat Hij zich voor Gods Zoon heeft uitgegeven.”

Toen Pilatus dit hoorde werd hij nog meer bevreesd.

Hij ging het pretorium weer binnen en sprak tot Jezus:

“Waar zijt Gij vandaan?”

Jezus gaf hem echter geen antwoord.

Daarom zei Pilatus:

“Gij spreekt niet tegen mij?

Weet Ge dan niet dat ik de macht heb om U vrij te spreken

maar ook de macht heb om U te kruisigen?”

Jezus antwoordde:

“Ge zoudt volstrekt geen macht over Mij hebben

als u die niet van boven gegeven was.

Daarom

is de zonde van hem die Mij aan u heeft overgeleverd groter.”

Van dit ogenblik af

wilde Pilatus ertoe overgaan Hem vrij te laten.

Maar de Joden schreeuwden:

“Als ge die man vrijlaat zijt ge geen vriend van de keizer.

Wie zich voor koning uitgeeft

komt in verzet tegen de keizer.”

Toen Pilatus hen dit hoorde roepen

liet hij Jezus naar buiten brengen

en ging op de rechtersstoel zitten,

op de plaats die Litóstrotos heet, in het Hebreeuws Gabbata.

Het was de voorbereidingsdag voor Pasen,

ongeveer het zesde uur.

Hij zei tot de Joden:

“Hier is uw koning.”

Maar zij schreeuwden:

“Weg, weg met Hem! Kruisig Hem!”

Pilatus vroeg:

“Zal ik dan uw koning kruisigen?”

De hogepriesters antwoordden:

“Wij hebben geen andere koning dan de keizer!”

Toen leverde hij Hem aan hen uit om de kruisdood te ondergaan,

en zij namen Hem over.

 

Zelf zijn kruis dragend

trok Jezus de stad uit naar wat de Schedelplaats heet,

in het Hebreeuws Golgota.

Daar sloegen zij Hem aan het kruis,

en met Hem nog twee anderen,

aan elke kant een en Jezus in het midden.

Pilatus had ook een opschrift laten maken

en op het kruis doen aanbrengen.

Het luidde: Jezus, de Nazoreeër,

de koning van de Joden.

Vele Joden lazen dit opschrift,

want de plaats waar Jezus gekruisigd werd

lag dicht bij de stad.

Het stond er in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks.

De hogepriesters van de Joden nu zeiden tot Pilatus:

“Ge moest er niet op zetten: “de koning van de Joden”, maar:

“Hij heeft gezegd: Ik ben de koning van de Joden”.”

Pilatus antwoordde:

“Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven.”

Toen de soldaten Jezus gekruisigd hadden,

namen ze zijn kleren en deelden ze in vieren,

voor iedere soldaat een deel.

Ze namen ook de lijfrok

die echter zonder naad was, aan één stuk geweven van bovenaf.

Daarom zeiden ze tot elkaar:

“Laten we die niet scheuren

maar er om loten wie hem krijgt.”

Aldus moest de Schrift vervuld worden:

Zij verdeelden mijn kleren onder elkaar

en dobbelden om mijn gewaad.

 

Terwijl de soldaten hiermee bezig waren

stonden bij Jezus” kruis zijn moeder, de zuster van zijn moeder,

Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena.

Toen Jezus zijn moeder zag en naast haar de leerling die Hij liefhad

zei Hij tot zijn moeder:

“Vrouw zie daar uw zoon.”

Vervolgens zei Hij tot de leerling:

“Zie daar uw moeder.”

En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich in huis.

 

Hierna, wetend dat nu alles was volbracht

zei Jezus, opdat de Schrift vervuld zou worden:

“Ik heb dorst.”

Er stond daar een kruik vol zure wijn.

Ze doopten er een spons in,

staken die op een hysopstengel en brachten die aan zijn mond.

Toen Jezus van de zure wijn genomen had, zei Hij:

“Het is volbracht.”

Daarop boog Hij het hoofd en gaf de geest.

 

Aangezien het voorbereidingsdag was

en de Joden niet wilden

dat de lichamen op sabbat aan het kruis bleven

– het was bovendien een grote sabbat –

vroegen zij aan Pilatus verlof

de benen van de gekruisigden te breken en hen weg te nemen.

Daarom kwamen de soldaten

en sloegen

zowel bij de ene als bij de andere die met Hem was gekruisigd

de benen stuk.

Toen zij echter bij Jezus kwamen en zagen dat Hij reeds dood was

sloegen zij Hem de benen niet stuk,

maar een van de soldaten doorstak zijn zijde met een lans;

terstond kwam er bloed en water uit.

 

Die het gezien heeft getuigt hiervan;

zijn getuigenis is waar

en hij weet dat hij de waarheid zegt,

opdat ook gij zoudt geloven.

Dit is gebeurd opdat de Schrift zou vervuld worden:

Van zijn gebeente zal niets worden verbrijzeld,

terwijl nog een ander Schriftwoord zegt:

Zij zullen opzien naar Hem die zij hebben doorstoken.

 

Daarna vroeg Jozef van Arimatéa

die een leerling was van Jezus

maar in het geheim uit vrees voor de Joden,

aan Pilatus het lichaam van Jezus te mogen wegnemen.

Toen Pilatus dit had toegestaan

ging hij dus heen en nam het lichaam weg.

Nikodémus, die Hem vroeger “s nachts bezocht had, kwam ook

en bracht een mengsel van mirre en aloë mee,

ongeveer honderd pond.

Zij namen het lichaam van Jezus

en wikkelden het met de welriekende kruiden in zwachtels,

zoals bij een Joodse begrafenis gebruikelijk is.

Op de plaats waar Hij gekruisigd werd lag een tuin

en in die tuin een nieuw graf

waarin nog nooit iemand was neergelegd.

Vanwege de voorbereidingsdag van de Joden

en omdat het graf dichtbij was

legden zij Jezus daarin neer.

 

 

 

Zaterdag 8 april 2023 A-jaar

Paaszaterdag Paaswake.

 

Lezing 3

Eerste lezing uit het boek Exodus 14.15-15,1

In die dagen sprak de Heer tot Mozes:

“wat roept gij mij toch.

“Beveel de Israëlieten verder te trekken.

Gij zelf moet uw hand opheffen,

uw staf uitstrekken over de zee en ze in tweeën splijten.

Dan kunnen de Israëlieten over de droge bodem van de zee trekken.

Ik ga de Egyptenaren halsstarrig maken zodat zij hen achterna gaan.

En dan zal hij mij verheerlijken ten koste van de Farao

en heel zij legermacht, zijn wagens en zijn wagenmenners.

De Egyptenaren zullen weten dat Ik de Heer ben,

als ik mij verheerlijk ten koste van Farao,

zijn wagens en zijn wagenmenners.

De engel van God die aan de spits van het leger der Israëlieten ging,

veranderde van plaats en stelde zich achter hen op,

tussen het leger van de Egyptenaren

en het  leger van de Israëlieten.

De wolk die bleef die nacht donker

zodat het heel die nacht niet tot een treffen kwam.

Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee

en de Heer deed die hele nacht

door een sterke oostenwind de zee terugwijken.

Hij maakte van de zee droog land en de wateren spleten vaneen.

Zo trokken de Israëlieten over de droge bodem van de zee door,

terwijl de wateren links en rechts een wand vormden.

De Egyptenaren zetten de achtervolging in;

alle paarden van Farao, zijn wagens en zijn wagenmenners gingen achter de Israëlieten aan de zee in.

Tegen de morgenwake richtte de Heer zijn blikken

vanuit de wolkkolom en de vuurzuil

op de legermacht van de Egyptenaren en bracht ze in verwarring.

Hij liet de wielen van de wagens scheeflopen

zodat ze slechts met moeite vooruit kwamen.

De Egyptenaren riepen uit:

Laten we vluchten voor de Israëlieten,

de Heer strijdt voor hen en tegen ons.

Toen sprak de Heer tot Mozes;

Strek uw hand uit over de zee

dan zal het water terugstromen over de Egyptenaren

hun wagens en wagenmenners

Mozes strekte zijn hand uit over de zee

en toen het licht begon te worden

vloeide de zee naar haar gewone plaats terug.

Daar de Egyptenaren er tegen in vluchtten

dreef de Heer hen midden in de zee.

Het water vloeide terug en overspoelde wagens en wagenmenners,

heel de strijdmacht van Farao die de Israëlieten

op de bodem van de zee achterna waren gegaan.

Niet één bleef gespaard.

De Israëlieten daarentegen waren over de droge bodem door de zee heengetrokken, terwijl de wateren links en rechts van hen een wand vormden.

Zo redde de Heer op deze dag Israël uit de greep van Egypte;

Israël zag de Egyptenaren dood op de kust liggen.

Toen Israël het machtige optreden van de Heer tegen Egypte gezien had, kreeg het volk ontzag voor de Heer.

Zij stelden vertrouwen in de Heer en in Mozes zijn dienaar.

Toen hieven Mozes en de Israëlieten ter ere van de Heer een lied aan.

Zo spreekt de Heer.

 

Lezing 8

Tweede lezing uit de brief van de heilige Paulus aan de christenen van Rome 6,3-11

Broeders en zusters,

Gij weet dat de doop waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus ons heeft doen delen in zijn dóód ?

Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven,

opdat ook wij een nieuw leven zouden leiden zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt.

Zijn wij één met Hem geworden door het beeld van zijn dood dan moeten wij Hem ook volgen in zijn opstanding,

in de overtuiging dat onze oude mens met Hem gekruisigd is;

daardoor is aan het bestaan in de zonde een einde gekomen,

zodat wij niet langer aan de zonde dienstbaar zijn.

Want wie gestorven is, is rechten vrij van de zonde.

Indien wij dan met Christus gestorven zijn

geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven;

want wij weten dat Christus, eenmaal van de doden verrezen,

niet meer sterft: de dood heeft geen macht meer over Hem.

Door de dood die Hij gestorven is heeft Hij eens voor al afgerekend met de zonde; het leven dat hij leeft heeft alleen met God van doen.

Zo moet ook gij uzelf beschouwen: als dood voor de zonde

en levend voor God in Christus Jezus.

Zo spreekt de Heer.

 

Evangelie
Uit het Heilig Evangelie volgens Matheus 28,1‑10

De sabbat was voorbij.

De volgende dag gingen Maria uit Magdala en de andere Maria bij het graf kijken. Het was nog vroeg, de zon kwam net op.

Opeens was er een grote aardbeving.

Er kwam een engel van de Heer uit de hemel naar beneden.

Hij rolde de steen van het graf weg en ging erop zitten.

Hij leek op het stralende licht van de bliksem.

En zijn kleren waren zo wit als sneeuw.

De soldaten die het graf moesten bewaken, beefden van angst en vielen op de grond.

Het leek alsof ze dood waren.

De engel zei tegen de vrouwen: ‘Jullie hoeven niet bang te zijn.

Ik weet dat jullie op zoek zijn naar Jezus, die aan het kruis gestorven is.

Maar hij is hier niet.

Want hij is opgestaan uit de dood, zoals hij gezegd heeft.

Kom maar kijken, hier heeft hij gelegen.

Ga nu snel naar de leerlingen en zeg hun dat Jezus uit de dood is opgestaan.

Vertel hun ook dat Jezus naar Galilea gaat.

En dat ze hem daar zullen zien.

Dat is wat ik tegen jullie moest zeggen.’

Snel gingen de vrouwen weg bij het graf.

Ze waren geschrokken, maar ook ontzettend blij.

Ze wilden zo snel mogelijk aan de leerlingen gaan vertellen wat er gebeurd was.

Op dat moment kwam Jezus hun tegemoet, en hij groette hen.

De vrouwen liepen op hem af.

Ze knielden voor hem en pakten zijn voeten vast.

Jezus zei: ‘Jullie hoeven niet bang te zijn. Ga aan mijn vrienden vertellen dat ze naar Galilea moeten gaan. Daar zullen ze mij zien.’

 

 

 

Zondag 8 april 2023 A-jaar

Paaszondag

 

Eerste lezing uit de Handelingen der Apostelen 10,34a.37-43

In die dagen nam Petrus het woord en sprak:

“Gij weet wat er overal in Judea gebeurd is;

hoe Jezus van Nazaret zijn optreden begon in Galilea

na het doopsel dat Johannes predikte,

en hoe God Hem gezalfd heeft

met de heilige Geest en met kracht.

Hij ging weldoende rond

en genas allen

die onder de dwingelandij van de duivel stonden,

want God was met Hem.

En wij zijn getuigen van alles

wat Hij in het land van de Joden en in Jeruzalem gedaan heeft.

Hem hebben ze aan het kruishout geslagen en vermoord.

God heeft Hem echter op de derde dag doen opstaan

en laten verschijnen,

niet aan het hele volk

maar aan de getuigen die door God tevoren waren uitgekozen,

aan ons die met Hem gegeten en gedronken hebben

nadat Hij uit de doden was opgestaan.

Hij gaf ons de opdracht aan het volk te prediken, en te getuigen

dat Hij de door God aangestelde rechter is

over de levenden en de doden.

Van Hem leggen alle profeten het getuigenis af,

dat ieder die in Hem gelooft

door zijn Naam vergiffenis van zonde verkrijgt.”

Zo spreekt de Heer.

 

Evangelie

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes 20,1-9

Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena

vroeg in de morgen – het was nog donker – bij het graf

en zag dat de steen van het graf was weggerold.

Zij liep snel naar Simon Petrus

en naar de andere, de door Jezus beminde leerling,

en zei tot hen:

“Ze hebben de Heer uit het graf genomen

en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd.”

Daarop gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf.

Ze liepen samen vlug voort,

maar die andere leerling snelde Petrus vooruit

en kwam het eerst bij het graf aan.

Vooroverbukkend zag hij de zwachtels liggen

maar hij ging niet naar binnen.

Simon Petrus die hem volgde, kwam ook bij het graf

en trad wel binnen.

Hij zag dat de zwachtels er lagen,

maar dat de zweetdoek die zijn hoofd had bedekt

niet bij de zwachtels lag,

maar ergens afzonderlijk opgerold op een andere plaats.

Toen ging ook de andere leerling

die het eerst bij het graf was aangekomen naar binnen:

hij zag en geloofde.

want zij hadden nog niet begrepen hetgeen er geschreven stond,

dat Hij namelijk uit de doden moest opstaan.

 

 

 

 

Maandag 10 april 2023 A-jaar

Paasmaandag

 

Eerste lezing uit de Handelingen van de Apostelen 2,14.22-32

Op Pinksteren trad Petrus naar voren met de elf

en verhief zijn stem om het woord tot hen te richten:

“Gij allen,

mannen van Israël,

luistert naar deze woorden:

Jezus de Nazoreeër was een man wiens zending tot u

van Godswege bekrachtigd is.

Gij kent immers zelf de machtige daden, wonderen en tekenen,

die God door Hem onder u heeft verricht.

Hem,

die volgens Gods vastgestelde raadsbesluit

en voorkennis is uitgeleverd,

hebt gij door de hand van de goddelozen

aan het kruis genageld en gedood.

Maar God heeft Hem ten leven opgewekt

na de strikken van de dood te hebben ontbonden;

want het was onmogelijk dat Hij daardoor werd vastgehouden.

Doelend op Hem toch zegt David:

De Heer had ik voor ogen, altijd door,

Hij is aan mijn rechterhand

opdat ik niet zou wankelen.

Daarom is er blijdschap in mijn hart

en jubelt mijn mond van vreugde:

ja, ook mijn lichaam zal rust vinden in hoop,

omdat Gij mijn ziel niet over zult laten aan het dodenrijk

en uw heilige geen bederf zult laten zien.

Wegen ten leven hebt Gij mij doen kennen,

Gij zult mij met vreugde vervullen voor uw aanschijn.

Mannen broeders,

ik mag wel vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David

dat hij gestorven en begraven is;

we hebben immers zijn graf bij ons tot op deze dag.

Welnu,

omdat hij een profeet was,

en wist, dat God hem een eed gezworen had

dat Hij een van zijn nakomelingen op zijn troon zou doen zetelen,

zei hij met een blik in de toekomst

over de verrijzenis van Christus,

dat Hij niet is overgelaten aan het dodenrijk

en dat zijn lichaam het bederf niet heeft gezien.

Deze Jezus heeft God doen verrijzen

en daarvan zijn wij allen getuigen.”

Zo spreekt de Heer.

 

Evangelie

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs

In die tijd

gingen de vrouwen terstond weg van het graf

met vrees en grote vreugde,

en zij haastten zich

het nieuws aan zijn leerlingen over te brengen.

En zie, Jezus kwam hen tegemoet en zeide:

“Weest gegroet.”

Zij traden op Hem toe,

omklemden zijn voeten en aanbaden Hem.

Toen sprak Jezus tot hen:

“Weest niet bevreesd.

Gaat aan mijn broeders de boodschap brengen

dat zij naar Galilea moeten gaan

en daar zullen ze Mij zien.”

Terwijl de vrouwen nog onderweg waren,

gingen enkelen van de bewakers naar de stad

en berichtten aan de hogepriesters

alles wat er was voorgevallen.

Dezen hielden een bijeenkomst met de oudsten

en, na overleg, gaven ze aan de soldaten een flinke som geld

met de opdracht:

“Zegt maar:

Zijn leerlingen zijn Hem in de nacht komen stelen

terwijl wij sliepen.

En mocht dit soms de landvoogd ter ore komen,

dan zullen wij hem wel kalmeren

en ervoor zorgen dat gij geen last krijgt.”

Zij namen het geld aan en deden zoals hun voorgezegd was.

Dit verhaal is onder de Joden verder verteld

tot op de dag van vandaag.

 

 

 

Zaterdag 15 en zondag 16 april 2023 A-jaar

2e zondag van Pasen.

 

Eerste lezing uit de Handelingen der Apostelen 2,42-47

De eerste christenen legden zich ernstig toe

op de leer der apostelen,

bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven

en ijverig in het breken van het brood en het gebed.

Ontzag beving eenieder,

want door de apostelen

werden vele wonderbare tekenen verricht.

Allen die het geloof hadden aangenomen,

waren eensgezind en bezaten alles gemeenschappelijk.

Ze waren gewoon hun bezittingen en goederen te verkopen

en die onder allen te verdelen naar ieders behoefte.

Dagelijks bezochten ze trouw en eensgezind de tempel,

braken het brood in een of ander huis,

genoten samen hun voedsel

in blijdschap en eenvoud van hart,

loofden God en stonden bij het hele volk in de gunst.

En elke dag bracht de Heer er meer bijeen,

die gered zouden worden.

Zo spreekt de Heer.

 

Evangelie

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes 20,19-31

Op de avond van de eerste dag van de week,

toen de deuren van de verblijfplaats der leerlingen

gesloten waren uit vrees voor de Joden,

kwam Jezus binnen,

ging in hun midden staan en zei:

“Vrede zij u.”

Na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde.

De leerlingen

waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen.

Nogmaals zei Jezus tot hen:

“Vrede zij u.

Zoals de Vader Mij gezonden heeft

zo zend Ik u.”

Na deze woorden blies Hij over hen en zei:

“Ontvangt de heilige Geest.

Als gij iemand zonden vergeeft,

dan zijn ze vergeven,

en als gij ze niet vergeeft,

zijn ze niet vergeven.”

Tomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd,

was echter niet bij hen toen Jezus kwam.

De andere leerlingen vertelden hem:

“Wij hebben de Heer gezien.”

Maar hij antwoordde:

“Zolang ik in zijn handen niet het teken van de nagelen zie,

en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken,

en mijn hand in zijn zijde leggen,

zal ik zeker niet geloven.”

Acht dagen later waren zijn leerlingen weer in het huis bijeen,

en nu was Tomas er bij.

Hoewel de deuren gesloten waren kwam Jezus binnen,

ging in hun midden staan en zei:

“Vrede zij u.”

Vervolgens zei Hij tot Tomas:

“Kom hier met uw vinger en bezie mijn handen.

Steek uw hand uit en leg die in mijn zijde

en wees niet langer ongelovig maar gelovig.”

Toen riep Tomas uit:

“Mijn Heer en mijn God !”

Toen zei Jezus tot hem:

“Omdat ge Mij gezien hebt gelooft ge?

Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben.”

In het bijzijn van zijn leerlingen

heeft Jezus nog vele andere tekenen gedaan

die niet in dit boek zijn opgetekend,

maar deze hier zijn opgetekend opdat gij moogt geloven

dat Jezus de Christus is,

de Zoon van God,

en opdat gij door te geloven

leven moogt in zijn Naam.

 

 

 

Zaterdag 22 en zondag 23 april 2023 A-jaar

3e zondag van Pasen

 

Eerste lezing uit de Handelingen der Apostelen 2,14.22-28

Op de dag van Pinksteren trad Petrus naar voren met de elf

en verhief zijn stem

om het woord tot de menigte te richten:

“Gij allen,

Joodse mannen en bewoners van Jeruzalem,

weet dit wel en luistert aandachtig naar mijn woorden.

Jezus de Nazoreeër was een man

wiens zending tot u van Godswege bekrachtigd is.

Gij kent immers zelf de machtige daden, wonderen en tekenen,

die God door Hem onder u heeft verricht:

Hem, die volgens Gods vastgestelde raadsbesluit en voorkennis is uitgeleverd,

hebt gij door de hand van goddelozen

aan het kruis genageld en gedood.

Maar God heeft Hem ten leven opgewekt

na de strikken van de dood te hebben ontbonden;

want het was onmogelijk

dat Hij daardoor werd vastgehouden.

Doelend op Hem toch zegt David:

De Heer had ik voor ogen,

altijd door,

Hij is aan mijn rechterhand,

opdat ik niet zou wankelen;

daarom is er blijdschap in mijn hart en jubelt mijn mond van vreugde;

ja,

ook mijn lichaam zal rust vinden in hoop,

omdat Gij mijn ziel niet zult overlaten aan het dodenrijk en uw heilige geen bederf zult laten zien.

Wegen ten leven hebt Gij mij doen kennen.

Gij zult mij met vreugde vervullen voor uw aanschijn.

Mannen, broeders,

ik mag wel vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David

dat hij gestorven en begraven is;

we hebben immers zijn graf bij ons tot op deze dag.

Welnu,

omdat hij een profeet was,

en wist, dat God hem een eed gezworen had

dat Hij een van zijn nakomelingen op zijn troon zou doen zetelen,

zei hij met een blik in de toekomst

over de verrijzenis van Christus,

dat Hij niet is overgelaten aan het dodenrijk

en dat zijn lichaam het bederf niet heeft gezien.

Deze Jezus heeft God doen verrijzen

En daarvan zijn wij allen getuigen.”

Zo spreekt de Heer.

 

Evangelie

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 24,13-35

In die tijd waren er twee van de leerlingen van Jezus op weg naar een dorp

dat Emmaus heette

en dat ruim elf kilometer van Jeruzalem lag.

Zij spraken met elkaar over alles wat was voorgevallen.

Terwijl zij zo aan het praten waren en van gedachten wisselden,

kwam Jezus zelf op hen toe

en Hij liep met hen mee.

Maar hun ogen werden verhinderd Hem te herkennen.

Hij vroeg hun:

“Wat is dat voor een gesprek dat gij onderweg met elkaar voert?”

Met een bedrukt gezicht bleven ze staan.

Een van hen, die Kléopas heette, nam het woord en sprak tot Hem:

“Zijt Gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalem,

dat Gij niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is?”

Hij vroeg hun:

“Wat dan ?”

Ze antwoordden Hem:

“Dat met Jezus de Nazarener,

een man die profeet was,

machtig in daad en woord

in het oog van God en van heel het volk;

hoe onze hogepriesters en overheidspersonen

Hem hebben overgeleverd

om Hem ter dood te laten veroordelen

en hoe zij Hem aan het kruis hebben geslagen.

En wij leefden in de hoop,

dat Hij degene zou zijn die Israël ging verlossen !

Maar met dit al is het reeds de derde dag

sinds die dingen gebeurd zijn.

Wel hebben een paar vrouwen uit ons midden

ons in de war gebracht;

ze waren in de vroegte naar het graf geweest,

maar hadden zijn lichaam niet gevonden,

en ze kwamen zeggen

dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gehad,

die verklaarden dat Hij weer leefde.

Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan

en bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden,

maar Hem zagen ze niet.”

Nu sprak Hij tot hen:

“O onverstandigen,

die zo traag van hart zijt

in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben !

Moest de Messias dat alles niet lijden

om in zijn glorie binnen te gaan?”

Beginnend met Mozes verklaarde Hij hun uit al de profeten

wat in al de Schriften op Hem betrekking had.

Zo kwamen ze bij het dorp waar ze heen gingen,

maar Hij deed alsof Hij verder moest gaan.

Zij drongen bij Hem aan:

“Blijf bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde.”

Toen ging Hij binnen om bij hen te blijven.

Terwijl Hij met hen aanlag nam Hij brood,

sprak de zegen uit,

brak het en reikte het hun toe.

Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem,

maar Hij verdween uit hun gezicht.

Toen zeiden ze tot elkaar:

“Brandde ons hart niet in ons,

zoals Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?”

Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug.

Daar vonden ze de elf met de mensen van hun groep bijeen.

Dezen verklaarden:

“De Heer is werkelijk verrezen,

Hij is aan Simon verschenen.”

En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was

en hoe Hij door hen herkend werd

aan het breken van het brood.

 

 

 

Zaterdag 29 en zondag 30 april 2023 A-jaar

4e zondag van Pasen

 

Eerste lezing uit de eerste brief van de heilige apostel Petrus 2,20b-25

Dierbaren,

Geduldig verdragen wat gij te lijden hebt

om uw goede daden,

dat is het wat God behaagt.

Het is ook uw roeping,

want Christus heeft voor u geleden

en u een voorbeeld nagelaten;

gij moet in zijn voetstappen treden.

Hij heeft geen zonde gedaan

en in zijn mond is geen bedrog gevonden.

Als Hij gescholden werd,

schold Hij niet terug.

Als men Hem leed aandeed,

uitte Hij geen dreigementen.

Hij liet zijn zaak over

aan Hem die rechtvaardig oordeelt.

In zijn eigen lichaam

heeft Hij onze zonden op het kruishout gedragen,

opdat wij aan de zonden zouden afsterven

en gaan leven voor gerechtigheid.

Door zijn striemen zijt gij genezen.

Want gij waart verdwaald als schapen,

maar nu zijt ge bekeerd

tot de herder en behoeder van uw zielen.

Zo spreekt de Heer.

 

Evangelie

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes 10,1-10

In die tijd zei Jezus:

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:

Wie niet door de deur,

maar langs een andere weg de schaapskooi binnengaat,

hij is een dief en een rover.

Maar wie door de deur binnengaat,

is de herder van de schapen.

Hem doet de deurwachter open.

De schapen luisteren naar zijn stem;

hij roept zijn schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten.

En als hij al zijn schapen naar buiten heeft gebracht,

trekt hij voor hen uit,

terwijl zij hem volgen, omdat zij zijn stem kennen.

Een vreemde echter zullen ze niet volgen;

integendeel, zij zullen van hem wegvluchten,

omdat ze de stem van vreemden niet kennen.”

 

Deze gelijkenis vertelde Jezus hun,

maar zij begrepen niet wat Hij hun wilde zeggen.

Een andere keer zei Jezus tot hen:

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:

Ik ben de deur van de schapen.

Allen die voor Mij zijn gekomen, zijn dieven en rovers,

maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd.

lk ben de deur.

Als iemand door Mij binnengaat, zal hij worden gered;

hij zal in- en uitgaan en weide vinden.

De dief komt alleen maar om te stelen,

te slachten en te vernietigen.

lk ben gekomen, opdat zij leven zouden bezitten,

en wel in overvloed.”

 

 

 

Zaterdag 6 en zondag 7 mei 2023 A-jaar

5e zondag van Pasen

 

Eerste lezing uit de eerste brief van de heilige apostel Petrus 2,4-9

Dierbaren,

Treedt toe tot de Heer, de levende steen,

door de mensen verworpen,

maar uitverkoren en kostbaar in het oog van God.

Laat ook uzelf als levende stenen voegen

in de bouw van de geestelijke tempel.

Draagt als een heilige priesterschap geestelijke offers op,

die welgevallig zijn aan God door Jezus Christus.

Daarom staat er in de Schrift:

“lk leg in Sion een steen,

een uitverkoren, kostbare hoeksteen.

En wie op Hem vertrouwt, zal niet worden teleurgesteld.”

Kostbaar, dat geldt voor u die gelooft.

Maar voor de ongelovigen geldt:

“De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd,

die is de hoeksteen geworden,”

maar ook “een steen waaraan zij zich stoten,

een rots waarover zij struikelen.”

Zij stoten zich, omdat zij het woord weigeren te gehoorzamen;

en daartoe waren zij ook bestemd.

Maar gij zijt een uitverkoren geslacht,

een koninklijke priesterschap, een heilige natie,

Gods eigen volk,

bestemd om de roemruchte daden te verkondigen

van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen

tot zijn wonderbaar licht.

Zo spreekt de Heer.

 

Evangelie

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes 14,1-12

In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:

“Laat uw hart niet verontrust worden.

Gij gelooft in God,

gelooft ook in Mij.

In het huis van mijn Vader is ruimte voor velen.

Ware dit niet zo, dan zou Ik het u hebben gezegd,

want Ik ga heen om een plaats voor u te bereiden.

En als Ik ben heengegaan en een plaats voor u heb bereid,

kom Ik terug om u op te nemen bij Mij.

opdat ook gij zult zijn waar Ik ben.

Gij weet waar Ik heenga

en ook de weg daarheen is u bekend.”

Tomas zei tot Hem:

“Heer, wij weten niet waar Gij heengaat:

hoe moeten wij dan de weg kennen?”

Jezus antwoordde hem:

“Ik ben de weg, de waarheid en het leven.

“Niemand komt tot de Vader tenzij door Mij.

Als gij Mij zoudt kennen,

zoudt gij ook mijn Vader kennen.

Nu reeds kent gij Hem en ziet gij Hem.”

Hierop zei Filippus:

“Heer, toon ons de Vader; dat is ons genoeg.”

En Jezus weer:

“lk ben al zo lang bij u

en gij kent Mij nog niet, Filippus?

Wie Mij ziet, ziet de Vader.

Hoe kunt ge dan zeggen: Toon ons de Vader?

Gelooft ge niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is?

De woorden die Ik u zeg, spreek Ik niet uit Mijzelf,

maar het is de Vader die, blijvend in Mij, zijn werk verricht.

Gelooft Mij:

Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij.

Of gelooft het anders omwille van de werken.

Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:

Wie in Mij gelooft,

zal ook zelf de werken doen die Ik doe.

Ja, grotere dan die zal hij doen, omdat Ik naar de Vader ga.”

 

 

 

Zaterdag 13 en zondag 14 mei 2023 A-jaar

6e zondag van Pasen

 

Eerste lezing uit de Handelingen der Apostelen 8,5-8.14-17

In die dagen kwam de diaken Filippus in de stad van Samaria

en predikte daar de Messias.

Filippus” woorden oogstten algemene instemming

toen de mensen hoorden wat hij zei

en de tekenen zagen die hij verrichtte.

Uit vele bezetenen gingen de onreine geesten

onder luid geschreeuw weg

en vele lammen en kreupelen werden genezen.

Daarover ontstond grote vreugde in die stad.

Toen de apostelen in Jeruzalem vernamen

dat Samaria het woord Gods had aangenomen,

vaardigden zij Petrus en Johannes naar hen af,

die na hun aankomst, een gebed over hen uitspraken,

opdat zij de heilige Geest zouden ontvangen.

Deze was namelijk nog over niemand van hen neergedaald;

ze waren alleen gedoopt in de naam van de Heer Jezus.

Zij legden hun dus de handen op

en ze ontvingen de heilige Geest.

Zo spreekt de Heer.

 

Evangelie

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes 14,15-21

In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:

“Als gij Mij liefhebt, zult ge mijn geboden onderhouden.

Dan zal de Vader op mijn gebed u een andere Helper geven

om voor altijd bij u te blijven:

de Geest van de waarheid,

voor wie de wereld niet ontvankelijk is,

omdat zij Hem niet ziet en niet kent.

Gij kent Hem,

want Hij blijft bij u en zal in u zijn.

Ik zal u niet verweesd achterlaten:

Ik keer tot u terug.

Nog een korte tijd en de wereld ziet Mij niet meer;

gij echter zult Mij zien,

want Ik leef en ook gij zult leven.

Op die dag zult gij weten, dat Ik in mijn Vader ben

en gij in Mij en Ik in u.

Wie mijn geboden onderhoudt, die hij heeft ontvangen,

hij is het die Mij liefheeft.

En wie Mij liefheeft, zal door mijn Vader bemind worden;

ook Ik zal hem beminnen en Ik zal Mij aan hem openbaren.”

 

 

 

Donderdag 18 mei 2023 A-jaar

Hemelvaartsdag

 

Eerste lezing uit de Handelingen der Apostelen1,1-11

Mijn eerste boek, Teófilus, heb ik geschreven

over alles wat Jezus gedaan en geleerd heeft tot aan de dag,

waarop Hij zijn opdracht gaf aan de Apostelen

die Hij door de Heilige Geest had uitgekozen,

en waarop Hij ten hemel werd opgenomen.

Na zijn sterven toonde Hij hun met vele bewijzen

dat Hij in leven was.

Hij verscheen hun gedurende veertig dagen

en sprak met hen over het Rijk Gods.

Terwijl Hij met hen at

beval Hij hun Jeruzalem niet te verlaten,

maar de belofte van de Vader af te wachten

die, zo zei Hij, gij van Mij vernomen hebt:

“Johannes doopte met water,

maar gij zult over enkele dagen

gedoopt worden met de Heilige Geest.”

Terwijl zij eens bijeengekomen waren

stelden zij Hem de vraag:

“Heer, gaat Gij in deze tijd voor Israël het koninkrijk herstellen?”

Maar Hij gaf hun ten antwoord:

“Het komt U niet toe dag en uur te kennen

die de Vader in zijn macht heeft vastgesteld.

Maar gij zult kracht ontvangen

van de Heilige Geest die over U komt,

om mijn getuigen te zijn in Jeruzalem,

in geheel Judea en Samaria

en tot het einde der aarde.”

Na deze woorden

werd Hij ten aanschouwen van hen omhooggeheven

en een wolk onttrok Hem aan hun ogen.

Terwijl zij Hem bij zijn hemelvaart gespannen nastaarden,

stonden opeens twee mannen in witte gewaden bij hen die zeiden:

“Mannen van Galilea,

wat staat ge naar de hemel te kijken?

“Deze Jezus

die van U is weggenomen naar de hemel,

zal op dezelfde wijze wederkeren

als gij Hem naar de hemel hebt zien gaan.”

Zo spreekt de Heer.

 

Evangelie

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs 28,16-20

In die tijd begaven de elf leerlingen zich naar Galilea,

naar de berg die Jezus hun aangewezen had.

Toen zij Hem zagen,

wierpen ze zich in aanbidding neer;

sommigen echter twijfelden.

Jezus trad nader en sprak tot hen:

“Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde.

Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen

en doopt hen

in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest

en leert hun te onderhouden alles wat Ik U bevolen heb.

Ziet, Ik ben met U

alle dagen tot aan de voleinding der wereld.”

 

 

 

Zaterdag 20 en zondag 21 mei 2023 A-jaar

7e zondag van Pasen

 

Eerste lezing uit de Handelingen der Apostelen 1,12-14

Nadat Jezus ten hemel was opgenomen

keerden de apostelen van de Olijfberg naar Jeruzalem terug.

Deze berg ligt dichtbij Jeruzalem op sabbatsafstand.

Daar aangekomen gingen zij naar de bovenzaal

waar ze verblijf hielden:

Petrus en Johannes, Jakobus en Andreas,

Filippus en Tomas, Bartolomeus en Matteüs,

Jakobus, zoon van Alfeus,

Simon de IJveraar en Judas, de broer van Jakobus.

Zij allen bleven eensgezind volharden in het gebed

samen met de vrouwen,

met Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broeders.

Zo spreekt de Heer.

 

Evangelie

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes

In die tijd sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en zei:

“Vader, het uur is gekomen.

Verheerlijk uw Zoon, opdat de Zoon U verheerlijke.

Gij hebt Hem immers macht gegeven over alle mensen

om eeuwig leven te schenken aan allen die Gij Hem gegeven hebt.

En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen,

de enige ware God en Hem die Gij hebt gezonden: Jezus Christus.

Ik heb U op aarde verheerlijkt

door het werk te volbrengen dat Gij Mij hebt opgedragen te doen.

Gij, Vader, verheerlijk Mij thans bij Uzelf

en geef Mij de heerlijkheid,

die Ik bij U had eer de wereld bestond.

Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen

die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt.

U behoorden ze toe;

Mij hebt Gij ze gegeven en zij hebben uw woord onderhouden.

Nu weten zij dat al wat Gij Mij gegeven hebt, van U komt.

Want de boodschap die Gij Mij hebt meegedeeld,

heb Ik hun meegedeeld,

en zij hebben ze aangenomen en naar waarheid erkend

dat Ik van U ben uitgegaan,

en zij hebben geloofd dat Gij Mij hebt gezonden.

Ik bid voor hen.

Niet voor de wereld bid Ik,

maar voor hen die Gij Mij gegeven hebt, omdat zij U toebehoren.

Al het mijne is van U en het uwe is van Mij.

Zo ben Ik in hen verheerlijkt.

Ik blijf niet langer in de wereld, zij echter blijven in de wereld,

terwijl Ik naar U toe kom.”

 

 

 

Zaterdag 27 en zondag 28 mei 2023 A-jaar

Pinksterzondag

 

Eerste lezing uit de Handelingen der Apostelen 2,1-11

Toen de dag van Pinksteren aanbrak

waren allen bijeen op dezelfde plaats.

Plotseling kwam uit de hemel

een gedruis alsof er een hevige wind opstak

en heel het huis waar zij gezeten waren was er vol van.

Er verscheen hun iets dat op vuur geleek

en dat zich, in tongen verdeeld, op ieder van hen neerzette.

Zij werden allen vervuld van de heilige Geest

en zij begonnen te spreken in vreemde talen,

naar gelang de Geest hun te vertolken gaf.

Nu woonden er in Jeruzalem Joden,

vrome mannen,

die afkomstig waren uit alle volkeren onder de hemel.

Toen dat geluid ontstond liepen die te hoop

en tot hun verbazing

hoorde iedereen hen spreken in zijn taal.

Zij waren buiten zichzelf en zeiden vol verwondering:

“Maar zijn allen die daar spreken dan geen Galileeërs?

Hoe komt het dan

dat ieder van ons hen hoort spreken

in zijn eigen moedertaal?

Parten, Meden en Elamieten,

bewoners van Mesopotámië, van Judea en Kappadócië,

van Pontus en Asia,

van Frygië en Pamfylië,

Egypte en het gebied van Líbië bij Cyréne,

de Romeinen die hier verblijven,

Joden zowel als proselieten,

Kreténzen en Arabieren,

wij horen hen in onze eigen taal spreken van Gods grote daden.”

Zo spreekt de Heer.

 

Evangelie

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes 20,19-23

In de avond van die eerste dag van de week,

toen de deuren van de verblijfplaats der leerlingen

gesloten waren uit vrees voor de Joden,

kwam Jezus binnen,

ging in hun midden staan en zei:

“Vrede zij u.”

Na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde.

De leerlingen

waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen.

Nogmaals zei Jezus tot hen:

“Vrede zij u.

Zoals de Vader Mij gezonden heeft

zo zend Ik u.”

Na deze woorden blies Hij over hen en zei:

“Ontvangt de heilige Geest.

Wier zonden gij vergeeft

hun zijn ze vergeven,

en wier zonden gij niet vergeeft

hun zijn ze niet vergeven.”

 

 

 

Maandag 29 mei 2023 A-jaar

Maria, Moeder van de kerk

 

Eerste lezing uit Handelingen 1,12-14

In die dagen kwam Paulus

na zijn reis door het binnenland in Éfeze.

Daar ontmoette hij enige leerlingen aan wie hij vroeg:

“Hebt gij de heilige Geest ontvangen

toen ge het geloof hebt aangenomen?”

Zij antwoordden:

“Wij hebben niet eens gehoord

dat er een heilige Geest bestaat.”

Toen zei hij:

“Hoe zijt ge dan gedoopt?”

Ze antwoordden:

“Met het doopsel van Johannes.”

Paulus hernam:

“Johannes diende een doopsel toe ten teken van bekering,

maar hij zei aan het volk

dat ze moesten geloven in Wie na hem kwam, dat is Jezus.”

Toen zij dit gehoord hadden

lieten zij zich dopen in de naam van de Heer Jezus.

Nadat Paulus hun de handen had opgelegd

kwam de heilige Geest over hen.

 

Evangelie

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes 14,15-17

In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:

“Als gij Mij liefhebt, zult ge mijn geboden onderhouden.

Dan zal de Vader op mijn gebed

u een andere Helper geven om voor altijd bij u te blijven:

de Geest van de waarheid

voor wie de wereld niet ontvankelijk is

omdat zij Hem niet ziet en niet kent.

Gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn.”

 

 

 

Zaterdag 3 en zondag 4 juni 2023 A-jaar

Heilige Drie-eenheid

 

Eerste lezing uit de tweede brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte 13,11-13

Broeders en zusters,

Laat alles weer goed komen, neemt mijn vermaning ter harte,

weest eensgezind, bewaart de vrede,

en de God van liefde en vrede zal met u zijn.

Groet elkander met de heilige kus.

U groeten al de heiligen.

De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God

en de gemeenschap van de heilige Geest

zij met u allen. Amen.

Zo spreekt de Heer.

 

Evangelie

Uit heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes 3,16-18

In die tijd zei Jezus tot Nikodemus:

“Zozeer heeft God de wereld liefgehad,

dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven,

opdat alwie in Hem gelooft, niet verloren zal gaan,

maar eeuwig leven zal hebben.

God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gezonden

om de wereld te oordelen,

maar opdat de wereld door Hem zou worden gered.

Wie in Hem gelooft, wordt niet geoordeeld,

maar wie niet gelooft, is al veroordeeld

omdat hij niet heeft geloofd

in de Naam van de eniggeboren Zoon van God.”

 

 

 

Zaterdag 10 en zondag 11 juni 2023 A-jaar

Sacramentsdag

 

Eerste lezing uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte 10,16-17

Broeders en zusters,

geeft niet de beker der zegeningen die wij zegenen,

gemeenschap met het Bloed van Christus?

Geeft niet het brood dat wij breken,

gemeenschap met het Lichaam van Christus?

Omdat het brood één is,

vormen wij allen één lichaam,

want allen hebben wij deel aan het ene brood.

Zo spreekt de Heer.

 

Evangelie

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes 6,51-58

In die tijd zei Jezus tot de menigte der Joden:

“Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald.

Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid.

Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees,

ten bate van het leven der wereld.”

De Joden geraakten daarover met elkaar aan het twisten

en zeiden:

“Hoe kan Hij ons zijn vlees te eten geven?”

Jezus sprak daarop tot hen:

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:

als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet

en zijn bloed niet drinkt,

hebt gij het leven niet in u.

Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt,

heeft eeuwig leven en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag.

Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank.

Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt,

blijft in Mij en Ik in hem.

Zoals Ik door de Vader die leeft, gezonden ben

en leef door de Vader,

zo zal ook hij die Mij eet, leven door Mij.

Dit is het brood, dat uit de hemel is neergedaald.

Het is niet zoals bij de vaderen, die gegeten hebben

en niettemin gestorven zijn:

wie dit brood eet, zal in eeuwigheid leven.”

 

 

 

Zaterdag 17 en zondag 18 juni 1023 A-jaar

11e zondag door het jaar

 

Eerste lezing uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome 5,6-11

Broeders en zusters,

Christus is voor goddelozen gestorven

op de gestelde tijd,

toen wijzelf nog geheel hulpeloos waren.

Men zal niet licht iemand vinden,

die zijn leven geeft voor een rechtvaardige,

al zou misschien iemand in een bepaald geval

dit van zich kunnen verkrijgen.

God echter bewijst zijn liefde voor ons juist hierdoor,

dat Christus voor ons is gestorven

toen wij nog zondaars waren.

Des te zekerder zullen wij,

nu wij eenmaal gerechtvaardigd zijn door zijn bloed,

dank zij Hem ontkomen aan de toorn.

Toen wij vijanden waren,

zijn wij met God verzoend door de dood van zijn Zoon;

des te zekerder zullen wij, eenmaal verzoend,

gered worden door zijn leven.

En dat niet alleen:

nu reeds juichen wij in God

door Jezus Christus onze Heer,

door wie wij de verzoening hebben ontvangen.

Zo spreekt de Heer.

 

Evangelie

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Mat. 9,36-10,8

In die tijd werd Jezus bij het zien van de menigte

door medelijden bewogen,

omdat ze afgetobd neerlagen als schapen zonder herder.

Toen sprak Hij tot zijn leerlingen:

“De oogst is wel groot,

maar arbeiders zijn er weinig.

Vraagt daarom de Heer van de oogst

arbeiders te sturen om te oogsten.”

Hij riep zijn twaalf leerlingen bij zich

en gaf hun de macht

om de onreine geesten uit te drijven

en alle ziekten en kwalen te genezen.

Dit zijn de namen van de twaalf apostelen:

als eerste, Simon die Petrus wordt genoemd,

met zijn broer Andreas,

Jakobus, de zoon van Zebedeüs, met zijn broer Johannes;

Filippus en Bartolomeüs, Tomas en Matteüs de tollenaar,

Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Taddeüs,

Simon de IJveraar en Judas Iskariot, die Hem verraden heeft.

Deze twaalf zond Jezus uit met de opdracht:

“Begeeft u niet onder de heidenen

en gaat niet binnen in een stad van de Samaritanen;

gij moet veeleer gaan

naar de verloren schapen van het huis van Israël.

Verkondigt op uw tocht:

Het Koninkrijk der hemelen is nabij.

Geneest zieken, wekt doden op,

reinigt melaatsen en drijft duivels uit.

Voor niets hebt gij ontvangen,

voor niets moet gij geven.”

 

 

 

Zaterdag 24 en zondag 25 juni 2023 A-jaar

12e zondag door het jaar

 

Eerste lezing uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome 5,12-15

Broeders en zusters,

Door één mens is de zonde in de wereld gekomen

en met de zonde de dood;

en zo is de dood over alle mensen gekomen,

aangezien allen gezondigd hebben.

Er was immers reeds zonde in de wereld,

vóór de wet er was.

Maar zonde wordt niet aangerekend,

waar geen wet is.

Toch heeft de dood als koning geheerst

in de tijd van Adam tot Mozes,

dus ook over hen

die zich niet op de wijze van Adam schuldig hadden gemaakt

aan de overtreding van een gebod.

Adam nu is het beeld van Hem die komen moest.

Maar de genade van God

laat zich niet afmeten naar de misstap van Adam.

De fout van één mens bracht allen de dood,

maar God schonk allen rijke vergoeding

door de grote gave van zijn genade:

de ene mens Jezus Christus.

Zo spreekt de Heer.

 

Evangelie

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Mat. 10,26-33

In die tijd zei Jezus tot zijn apostelen:

“Weest niet bang voor de mensen.

Niets is bedekt of het zal onthuld,

niets verborgen of het zal bekend worden.

Wat Ik u zeg in het duister, spreekt dat uit in het licht,

en wat ge u in het oor hoort fluisteren,

verkondigt dat van de daken.

Weest niet bevreesd voor hen die wel het lichaam kunnen doden

maar niet de ziel;

vreest veeleer Hem

die én ziel én lichaam in het verderf kan storten in de hel.

Verkoopt men niet twee mussen voor een stuiver?

En toch zal buiten de wil van uw Vader

niet één mus op de grond vallen.

Bij u echter is zelfs ieder haar van uw hoofd geteld.

Weest dus niet bevreesd;

gij zijt toch méér waard dan een zwerm mussen.

Ieder die Mij bij de mensen belijdt,

zal ook Ik als de mijne erkennen bij mijn Vader die in de hemel is.

Maar ieder die Mij zal verloochenen tegenover de mensen,

hem zal ook Ik verloochenen

tegenover mijn Vader die in de hemel is.”